A.F.A.M. Wetzer, 8 oktober 2006
Julianaplein 15-17, op een console aan de voorgevelafmetingen: 35 x 85 cm (voet en console hoogte 90 cm)materiaal: natuursteen datering: ca 1909 maker: onbekend Het is een vrijstaand, naturalistisch beeldje van de H. Eligius als patroon van de hoef- en goudsmeden in bisschoppelijk ornaat met staf en met een hamer als attribuut.37 In 1909 liet Carl Teulings, een Bossche goudsmid aan het Julianaplein twee herenhuizen bouwen met daarachter een fabriek. Om aan de voorzijde van het complex duidelijk te maken wat zijn beroep was liet hij het beeld van de H. Eligius tegen de gevel plaatsen. De H. Eligius was vóór zijn priesterschap smid en werd daarom in de middeleeuwen tot patroon van de smeden. De Bossche goud- en zilverindustrie kende in de negentiende eeuw een grote bloeitijd. Men kreeg na 1853 weer veel opdrachten van de zijde van de roomskatholieke kerk en maakte ook veel gouden onderdelen van de Meierijsche klederdracht. | 32 |
Noten | |
37. | J.J.M. Timmers, "Christelijke symboliek en iconografie", Houten 1987, pag. 253. |
Tegen de gevel van het pand Julianaplein 17 staat een beeldje van een heilige, compleet met mijter. Het is echter niet Sint Nicolaas. De man draagt namelijk een hamer, een attribuut dat hoort bij St. Eloy, ofwel St. Eligius. Deze heilige, wiens feestdag op 1 december valt, werd omstreeks 590 te Chapelat bij Lomoges geboren. Volgens de legende werd hij eerst hoefsmid, om later goudsmid te worden. Als goudsmid kwam hij bij het hof terecht, waar hij ook als muntmeester werd aangesteld. Hij diende onder de koningen Clotharius de Tweede en Dagobert de Eerste. Na de dood van deze laatste verliet Eloy het hof om priester te worden. In 641 werd hij bisschop van Noyon. Hij stierf omstreeks 660. St. Eloy werd vanwege het beroep dat hij uitoefende vóór zijn priesterlijke loopbaan, in de middeleeuwen de patroon van de smeden en de goud- en zilversmeden.
Den Bosch kende in de middeleeuwen het ambachtsgilde van de goud- en zilversmeden. Dit gilde had in 1445 van het Bossche stadsbestuur een eigen ordonnantie gekregen. In deze ordonnantie werden ook voorschriften bekendgemaakt over de kwaliteit van de gouden en zilveren voorwerpen. Al deze producten dienden voortaan voorzien te zijn van een persoonlijk merkteken van de maker. Vervolgens diende het gekeurd te worden. Werd het goedgekeurd, dan plaatsten de keurmeesters het teken van Den Bosch, de boom, op het werk. Werd het afgekeurd, dan sloegen de keurmeesters het werk ter plekke kapot.
In de negentiende eeuw kende de Bossche goud- en zilverindustrie een nieuwe bloeitijd. De boerinnen uit de Meierij begonnen gouden sieraden te dragen, die een onderdeel van hun kleding gingen vormen. Ook het herstel van de kerkelijke hiërarchie (1853) was voor de edelsmeden van belang. In 1847 werd in Den Bosch de 'Confrèrie St. Eloy' opgericht, op initiatief van de goudsmidsgezel B. van Drunen. Behalve de viering van de feestdag van de patroonheilige had de vereniging tot doel door middel van contributies een tegemoetkoming te geven bij ziekte of overlijden van een van haar leden. De leeftijd van de leden lag tussen de 18 en 40 jaar.
Eén van de Bossche goudsmeden was J.F.C. Teulings. In 1861 begon hij een atelier op de bovenverdieping van zijn ouderlijk huis. Zijn zoon Carel Teulings liet in 1909 aan het Julianaplein twee herenhuizen bouwen, met een daarachter (aan de Mayweg) gelegen fabriek. Om ook aan de voorzijde van het complex tot uiting te laten komen wat zijn beroep was. liet hij het beeld van Sint Eloy tegen de gevel plaatsen.
|
1984 |
Henny MolhuysenOe gotte kèk daor : Sint EloyBrabants Dagblad donderdag 29 november 1984 (foto) |
|
2010 |
Geert DonkersBeeld van EloyKringNieuws 6 (2010) 20 |